Als een kind wordt geboren met een spleet in het gehemelte, de kaak en de bovenlip — een ‘schisis’
— valt daar met een aantal operaties wel wat aan te doen. In een veelgebruikte behandelmethode wordt de lip na vier
maanden dichtgemaakt, en het zachte gehemelte na een maand of twaalf; het harde gehemelte wordt het laatst behandeld, als
het kind ongeveer negen jaar oud is.
Die eerste levensjaren vormen wel de periode waarin kinderen leren praten, en dat is lastig met zo’n
spleet. Spreken vereist heel verfijnde spierbeweginkjes die je zo vroeg mogelijk moet oefenen. Dat is een van de redenen dat
veel pasgeboren baby’s met een schisis in hun eerste levensjaar een plastic gehemelteplaatje krijgen. Er zijn trouwens
meer argumenten om zo’n plaatje aan te brengen. Het zou bijvoorbeeld het zogen makkelijker maken, en de spleet sneller
aaneen doen groeien. Tegenstanders van het plaatje zijn er ook: zij zeggen dat de behandeling te duur is en dat het de kans
op gaatjes in de tanden groter maakt.
Tot voor kort hadden voor- en tegenstanders weinig wetenschappelijke argumenten voor hun stellingen, want
de effecten van een gehemelteplaatje waren nauwelijks onderzocht. Om die reden begonnen de universiteiten van Amsterdam, Rotterdam
en Nijmegen tien jaar geleden met een grootschalig onderzoek naar deze effecten. Een van de onderzoekers was de logopediste
Emmy Konst, die vorig jaar november aan de Nijmeegse universiteit promoveerde op een proefschrift over het effect van een
gehemelteplaatje op de ontwikkeling van taal en spraak in de eerste levensjaren.
Duizend euro
Konst volgde kinderen met een schisis tussen hun eerste en hun derde levensjaar: de jaren waarin kinderen
leren hun eerste woorden en zinnen te zeggen. Ze verdeelde de kinderen in twee groepen: de ene had wel een gehemelteplaatje
gedragen en de andere niet. Konst ontdekte dat er verschillen waren tussen de behandelde en de onbehandelde kinderen, en ze
concludeert in haar proefschrift zelfs dat deze verschillen groot genoeg zijn om de investering van ongeveer duizend euro
te billijken die nodig is om in het eerste jaar een gehemelteplaatje in te brengen.
Op het moment dat het plaatje verwijderd wordt, na een jaar, waren er al verschillen. Op die leeftijd maken
kinderen over het algemeen nog geen verstaanbare woorden, maar ze zijn wel uit alle macht aan het oefenen op de klanken van
hun taal: ze ‘brabbelen’. Overigens waren de verschillen die Konst op dat moment vond niet heel erg verrassend.
De behandelde kinderen bleken meer t-achtige klanken te kunnen maken dan de onbehandelde, maar die klanken maak je
dan ook precies door het puntje van de tong op te tillen tot vlak bij het harde verhemelte. Dit verschil in uitspraakvaardigheid
was een half jaar later al verdwenen: alle kinderen maakten toen dezelfde soorten klanken en ze maakten ze ook even vaak.
Brabbelen essentieel
Toch bleken er later weer verschillen op te duiken. Toen de kinderen tweeëneenhalf jaar oud waren —
het plaatje was toen dus al anderhalf jaar verwijderd — bleken de behandelde kinderen veel meer medeklinkers te kunnen
voortbrengen dan de niet-behandelde. Ook leerden ze de klanken in een ‘normalere’ volgorde. Kinderen zonder schisis
leren de medeklinkers van het Nederlands allemaal in min of meer dezelfde volgorde. Als ze anderhalf zijn, kennen ze de p,
de t, de m en nog wat klanken, als ze twee zijn hebben ze de k, de g en de s erbij geleerd
en als ze tweeëneenhalf zijn, kennen ze ook de f, de w, de l en de r. Kinderen die een plaatje
hadden gedragen, volgden ook min of meer dit parcours, maar de onbehandelde kinderen leerden bijvoorbeeld de w terwijl
ze nog lang niet toe waren gekomen aan de s. Konst denkt dat dit komt doordat het brabbelen van het eerste jaar essentieel
is bij het leren van je moedertaal. Ze ontdekte ook dat de behandelde kinderen op driejarige leeftijd gemiddeld langere zinnen
maakten dan kinderen die niet behandeld waren geweest.
Verstaanbaarheid
Belangrijker was misschien nog dat de behandelde kinderen op hun derde een stuk verstaanbaarder waren dan
de onbehandelde. Konst liet opnames van alle kinderen — en ook opnames van kinderen zonder schisis — horen aan
een groep logopedisten en aan een groep ongetrainde luisteraars. Allebei de groepen vonden de kinderen die een plaatje hadden
gehad een stuk verstaanbaarder spreken. De deskundigen gaven de behandelde kinderen op een schaal van 1 tot 7 maar liefst
1,34 punt meer dan de onbehandelde kinderen,.
Konst is dus positief over het gehemelteplaatje. In vergelijking met de enorme kosten van een operaties om
de schisis dicht te maken, is het plaatje heel goedkoop. Dat plaatje kan er dus makkelijk bij. Bovendien wordt een deel van
de kosten waarschijnlijk terugverdiend doordat er minder geld hoeft te worden uitgegeven aan logopedie. Natuurlijk moeten
Konsts collega’s ook de andere gevolgen van het plaatje onderzoeken. Maar alleen al voor de uitspraak en de taalontwikkeling
lijkt het gehemelteplaatje zijn nut bewezen te hebben.
Emmy M. Konst, The effects of infant orthopaedics on speech and language development in
children with unilateral cleft lip and palate. Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2002. ISBN
90 9016227 5