schisis

Onderzoeken naar schisis

Home
Even voorstellen
wat is schisis?
de behandeling van schisis
het schisisteam
voeden van een kind met schisis
Onderzoeken naar schisis
Mijn dagboek
Mijn album
Mijn familie & vrienden
linken naar andere nuttige sites.
Gastenboek
slotwoord

Hieronder vind je een aantal onderzoeken die zijn gedaan naar schisis en hun resultaten.

Een studie over vitamine A en schisis(Engelstalig)

 

NIH - Moderate doses of vitamin A do not pose risk of birth defects.
Date: July 22, 1997

Taking daily doses of 8-10,000 IU of vitamin A during pregnancy does not appear to cause birth defects, according to a study by the National Institute of Child Health and Human Development (NICHD) (chief investigator James Mills). The study also showed that it is very rare for women to take more than 10,000 IU of vitamin A each day. Dr. Mills added to the report that because few of the women in the study took large doses of vitamin A (more than 25,000 IU) it was not possible to ascertain whether large doses of the vitamin could cause birth defects.

The study compared 935 women pregnant with a child having a birth defect to 573 women pregnant with babies with no birth defect. 387 women in the former group were pregnant with a child having a cranial neural crest defect, a major class of birth defect resulting in cleft palate, facial abnormalities and heart valve abnormalities.

The study was carried out at Northwestern University in Chicago, Illinois, and at the California Public Health Foundation in Berkeley2.

The study appeared in the July, 1997 issue of the American Journal of Obstetrics and Gynecology.

Reference:
Mills, J., Simpson, J., Cunningham, G., et al., Vitamin A and birth defects. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 1997 177 (1): 31-36.
News release available at http://www.nichd.nih.gov/new/releases/vitama.cfm
[verified 17 July 2003]

 

Het proefschrift van … Emmy Konst: brabbelen met een gehemelteplaatje

Marc van Oostendorp

(Dit artikel verscheen eerder in Onze Taal, april 2003).

Als een kind wordt geboren met een spleet in het gehemelte, de kaak en de bovenlip — een ‘schisis’ — valt daar met een aantal operaties wel wat aan te doen. In een veelgebruikte behandelmethode wordt de lip na vier maanden dichtgemaakt, en het zachte gehemelte na een maand of twaalf; het harde gehemelte wordt het laatst behandeld, als het kind ongeveer negen jaar oud is.

Die eerste levensjaren vormen wel de periode waarin kinderen leren praten, en dat is lastig met zo’n spleet. Spreken vereist heel verfijnde spierbeweginkjes die je zo vroeg mogelijk moet oefenen. Dat is een van de redenen dat veel pasgeboren baby’s met een schisis in hun eerste levensjaar een plastic gehemelteplaatje krijgen. Er zijn trouwens meer argumenten om zo’n plaatje aan te brengen. Het zou bijvoorbeeld het zogen makkelijker maken, en de spleet sneller aaneen doen groeien. Tegenstanders van het plaatje zijn er ook: zij zeggen dat de behandeling te duur is en dat het de kans op gaatjes in de tanden groter maakt.

Tot voor kort hadden voor- en tegenstanders weinig wetenschappelijke argumenten voor hun stellingen, want de effecten van een gehemelteplaatje waren nauwelijks onderzocht. Om die reden begonnen de universiteiten van Amsterdam, Rotterdam en Nijmegen tien jaar geleden met een grootschalig onderzoek naar deze effecten. Een van de onderzoekers was de logopediste Emmy Konst, die vorig jaar november aan de Nijmeegse universiteit promoveerde op een proefschrift over het effect van een gehemelteplaatje op de ontwikkeling van taal en spraak in de eerste levensjaren.

Duizend euro

Konst volgde kinderen met een schisis tussen hun eerste en hun derde levensjaar: de jaren waarin kinderen leren hun eerste woorden en zinnen te zeggen. Ze verdeelde de kinderen in twee groepen: de ene had wel een gehemelteplaatje gedragen en de andere niet. Konst ontdekte dat er verschillen waren tussen de behandelde en de onbehandelde kinderen, en ze concludeert in haar proefschrift zelfs dat deze verschillen groot genoeg zijn om de investering van ongeveer duizend euro te billijken die nodig is om in het eerste jaar een gehemelteplaatje in te brengen.

Op het moment dat het plaatje verwijderd wordt, na een jaar, waren er al verschillen. Op die leeftijd maken kinderen over het algemeen nog geen verstaanbare woorden, maar ze zijn wel uit alle macht aan het oefenen op de klanken van hun taal: ze ‘brabbelen’. Overigens waren de verschillen die Konst op dat moment vond niet heel erg verrassend. De behandelde kinderen bleken meer t-achtige klanken te kunnen maken dan de onbehandelde, maar die klanken maak je dan ook precies door het puntje van de tong op te tillen tot vlak bij het harde verhemelte. Dit verschil in uitspraakvaardigheid was een half jaar later al verdwenen: alle kinderen maakten toen dezelfde soorten klanken en ze maakten ze ook even vaak.

Brabbelen essentieel

Toch bleken er later weer verschillen op te duiken. Toen de kinderen tweeëneenhalf jaar oud waren — het plaatje was toen dus al anderhalf jaar verwijderd — bleken de behandelde kinderen veel meer medeklinkers te kunnen voortbrengen dan de niet-behandelde. Ook leerden ze de klanken in een ‘normalere’ volgorde. Kinderen zonder schisis leren de medeklinkers van het Nederlands allemaal in min of meer dezelfde volgorde. Als ze anderhalf zijn, kennen ze de p, de t, de m en nog wat klanken, als ze twee zijn hebben ze de k, de g en de s erbij geleerd en als ze tweeëneenhalf zijn, kennen ze ook de f, de w, de l en de r. Kinderen die een plaatje hadden gedragen, volgden ook min of meer dit parcours, maar de onbehandelde kinderen leerden bijvoorbeeld de w terwijl ze nog lang niet toe waren gekomen aan de s. Konst denkt dat dit komt doordat het brabbelen van het eerste jaar essentieel is bij het leren van je moedertaal. Ze ontdekte ook dat de behandelde kinderen op driejarige leeftijd gemiddeld langere zinnen maakten dan kinderen die niet behandeld waren geweest.

Verstaanbaarheid

Belangrijker was misschien nog dat de behandelde kinderen op hun derde een stuk verstaanbaarder waren dan de onbehandelde. Konst liet opnames van alle kinderen — en ook opnames van kinderen zonder schisis — horen aan een groep logopedisten en aan een groep ongetrainde luisteraars. Allebei de groepen vonden de kinderen die een plaatje hadden gehad een stuk verstaanbaarder spreken. De deskundigen gaven de behandelde kinderen op een schaal van 1 tot 7 maar liefst 1,34 punt meer dan de onbehandelde kinderen,.

Konst is dus positief over het gehemelteplaatje. In vergelijking met de enorme kosten van een operaties om de schisis dicht te maken, is het plaatje heel goedkoop. Dat plaatje kan er dus makkelijk bij. Bovendien wordt een deel van de kosten waarschijnlijk terugverdiend doordat er minder geld hoeft te worden uitgegeven aan logopedie. Natuurlijk moeten Konsts collega’s ook de andere gevolgen van het plaatje onderzoeken. Maar alleen al voor de uitspraak en de taalontwikkeling lijkt het gehemelteplaatje zijn nut bewezen te hebben.

Emmy M. Konst, The effects of infant orthopaedics on speech and language development in children with unilateral cleft lip and palate. Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen, 2002. ISBN 90 9016227 5